Junglebook

JUNGLEBOOK 

Het Junglebook is het thema van de Welpen. Er zijn vele verhalen over de avonduren die Mowgli en zijn jungle-vrienden beleven op deze pagina staan een aantal van die verhalen klik op de titel van het verhaal en het verhaal verschijnt op je scherm. Veel lees plezier...


1 De opname van Mowgli in de horde

2 Mowgli en de rode bloem

3 Kaa’s jacht

4 Hoe de vrees in de wereld kwam

5 Tijger! Tijger!

6 De jungle lijft in

7 De jacht op de rode honden

8 Het ankus van de koning

9 De lente-loop
(een jungle vol lente)

Slinger

De opname van Mowgli in de horde

In de Sioni heuvels was het zeven uur en een erg warme avond. Vader wolf wilde juist op jacht gaan, toen Tabaqui, de jakhals het hol binnen kwam, op zoek naar een overgebleven hapje eten. Tabaqui vertelde dat Shere Khan, de lamme tijger, zijn jachtgebied had verlegd naar deze heuvels. Je hoorde hem trouwens al grommen. Toen vader en moeder wolf goed luisterden, hoorden ze dat Shere Khan deze nacht niet op vee aan het jagen was, maar op mensen! Nu hadden de dieren in de jungle met elkaar afgesproken dat ze nooit op mensen zouden jagen, omdat daar alleen maar narigheid van kwam. Dan zouden er jagers komen en was geen dier meer veilig. Toen hoorden ze dat het gebrul overging in gehuil: Shere Khan was naast zijn prooi gesprongen en in het kampvuur terecht gekomen.

Opeens was er geritsel vlakbij in de struiken en vader wolf stond al klaar om toe te springen, toen daar een klein naakt mensenjong tevoorschijn kwam. Het was helemaal niet bang voor vader wolf. Deze pakte hem voorzichtig op en bracht hem in het hol bij moeder wolf, zodat zij het ook kon bekijken.  

Toen het mensenjong daar binnen in het hol wat met de jonge wolfjes aan het spelen was, verscheen de kop van Shere Khan in de opening van het hol. Shere Khan eiste zijn prooi, het mensenjong, op, maar vader wolf gaf hem te verstaan dat het     mensenjong bij hen zou blijven. Toen Shere Khan door bleef brullen om het mensenjong, werd moeder wolf zo kwaad dat ze Shere Khan aan haar bijnaam, Raksha de duivelin, herinnerde.

Ze zei hem dat het mensenjong niet gedood zou worden, maar dat er nog wel een dag zou komen dat hij jacht op Shere Khan zou maken.

Shere Khan droop af. Het mensenjong kreeg de naam Mowgli, kikvors, omdat hij zo zonder vacht was.

Toen het volle maan werd gingen vader en moeder wolf met hun jongen en met Mowgli naar de vergadering bij de raadsrots. Daar lag Akela uitgestrekt op een groot rotsblok en verzamelden alle wolven van de horde bij zich. De jonge wolfjes buitelden binnen de kring, zodat iedereen hen goed kon bekijken, Af en toe ging er eens een volwassen wolf naar het midden van de kring en snuffelde zo eens aan wat kleine wolfjes. Akela riep telkens: “Kijk goed toe wolven”, maar Shere Khan, die alles van een afstandje in de gaten hield, riep: “wat heeft een wolven-horde nu aan een mensenjong. Het is mijn prooi”. Maar Akela deed net of hij niets had gehoord en riep weer: “Kijk goed toe wolven”.

In de wetten van de jungle staat geschreven dat, als er verschil van mening is over het toelaten van een jong in de horde, dat het dan de voorspraak moet hebben van minstens twee leden van de stam. Baloe de beer, leermeester van de stam, wilde wel voor Mowgli spreken en hem alle wetten van de jungle leren. Dat was vast één.

Toen gleed er een zwarte schaduw de kring binnen. Het was Bagheera, de zwarte panter die toestemming vroeg om te mogen spreken. Hij had net een vette stier gedood en wilde deze als prijs voor het mensenjong betalen. Veel wolven hadden honger gekregen en vonden het best dat Mowgli zou worden aangenomen. Akela riep nog een keer: “kijk goed toe, o wolven”, en de wolven kwamen één voor één dichterbij om Mowgli nog eens goed te besnuffelen en te bekijken. En zo werd Mowgli opgenomen in de horden der Sionieheuvelen, voor de prijs van een stier en op voorspraak van Baloe.

einde van dit verhaal – naar boven


Mowgli en de rode bloem

Het was op een zeer warme dag, dat een gedachte in Bagheera’s brein opkwam, een denkbeeld uit iets dat hij gehoord had. Mogelijk had Sahi, het stekelvarken, het hem wel verteld. En tegen Mowgli zei hij, toen ze diep in de jungle waren en de jongen met zijn hoofd op Bagheera’s mooie pels lag,: “Akela is zeer oud en spoedig zal de dag komen, dat hij zijn stier niet meer kan doden en dan zal hij niet langer de aanvoerder zijn. Velen van de wolven die je zag toen je voor het eerst naar de vergadering bent gebracht, zijn nu ook oud en de jonge wolven,

onder invloed van Shere Khan, geloven dat er voor een mensenjong geen plaats is in de stam. Binnenkort zal je een man zijn en je zult naar de mensen teruggaan”. “En waarom zou een man dan niet bij zijn broeders blijven?” vroeg Mowgli. “Ik ben in de jungle geboren. Ik heb aan de wet van de jungle gehoorzaamd en er is geen wolf in onze stam uit wiens poot ik niet een doorn heb getrokken. Zij zijn wel degelijk mijn broeders”.

“Kijk mijn eens aan” zei Bagheera en Mowgli keek hem strak in de ogen. De grote panter wendde reeds na een halve minuut het hoofd af. “Daarom, zie je, zelfs ik kan je niet in de ogen zien en ik ben nog wel onder de mensen geboren. De anderen haten je, omdat hun ogen die van jou niet kunnen ontmoeten, omdat je wijs bent, omdat je doornen uit hun voeten hebt getrokken, omdat je een man bent”. “Dat wist ik allemaal niet” zei Mowgli     gemelijk. Bagheera gaf Mowgli de goede raad om naar de hutten van de mensen in het dal te gaan en daar wat van de Rode Bloem te nemen. Met de Rode Bloem bedoelde Bagheera vuur: geen enkel dier in de jungle zal het vuur bij zijn ware naam noemen, omdat elk dier er doodsbang voor is. “Goed” zei Mowgli, “Ik zal gaan”. Hij had veel vertrouwen in de woorden van Bagheera.

Mowgli ging naar beneden dwars door het kreupelhout, naar de rivier in het dal, door de landen waar de dorpelingen woonden. Bij één van de hutten ontmoette hij een jongen, nam hem de pot vuur uit handen en verdween.

“Dat ding zal sterven als ik het niet te eten geef” dacht Mowgli, en hij legde takjes en droge bast op het rode goedje. Halverwege de heuvel ontmoette hij Bagheera, op wiens pels de morgendauw glinsterde. “Akela heeft zijn prooi gemist” zei de panter. “Ze hadden hem gisterenavond al willen doden, maar ze wilden ook jou erbij hebben”. Akela, de eenzame wolf, lag naast zijn steen, ten teken dat de plaats van aanvoeder van de stam vrij was en Shere Khan met zijn gevolg liep heen en weer en werd door de jonge wolven gevleid.

Toen allen bijeen waren, begon Shere Khan te spreken, iets wat hij nooit zou hebben durven doen, toen Akela nog de aanvoeder was. “Hij heeft het recht niet om te spreken”, fluisterde Bagheera, “zeg hem dat”. “Wie heeft hem gevraagd te spreken?” vroeg Mowgli “De aanvoerder van de stam moet gekozen worden uit de stam zelf”. Er werden kreten gehoord als: “Stil jij mensenjong”. De ouderen uit de stam riepen “Laat de Dode Wolf spreken”. Zodra de aanvoerder van de stam zijn prooi heeft gemist, wordt hij de Dode Wolf genoemd. Akela hief moeizaam het oude hoofd op en vroeg “Wie komt er op, om een eind te maken aan het leven van de eenzame wolf, zoals vastgelegd in de wet”?       

Er volgde een langdurig stilzwijgen, want niemand durfde een gevecht aan op leven en dood met Akela. Shere Khan maakte weer aanspraak op zijn gemiste prooi. Hij buitte de zwakheid uit van Akela en door allerlei praatjes won hij de jonge wolven voor zijn zaak.

Mowgli, die erin geslaagd was de Rode Bloem te halen en te bewaren riep met harde stem “jullie zijn allen jakhalzen om te kruipen voor Shere Khan”. Het leiderschap van de horde hoort aan de horde alleen. Om jullie dat duidelijker aan het verstand te brengen heb ik de Rode Bloem meegebracht, waar jullie zo bang voor zijn. Mowgli stak een dode tak, die hij had meegebracht, in het vuur en zwaaide er toen mee boven zijn hoofd.    Hij sloeg Shere Khan met de tak op de kop, de tijger huilde kroop ineen van angst en pijn, en maakte dat hij weg kwam. Het vuur laaide heftig op aan het eind van de tak en Mowgli sloeg er links en rechts mee om zich heen en huilend renden de wolven weg.

Tenslotte bleven alleen over Akela, Bagheera en een tiental wolven die zich aan Mowgli’s zijde geschaard hadden. Toen begon er binnen in Mowgli iets pijn te doen, zoals hij nooit te voren had gevoeld. Tenslotte besloot Mowgli terug te gaan naar de mensen. Hij beloofde terug te komen, maar dan, om de huid van Shere Khan op de raadrots uit te spreiden.

einde van dit verhaal – naar boven


Kaa’s jacht

Nadat Mowgli in de horde was opgenomen werd Baloe zijn leermeester. Mowgli leerde de wetten van de jungle. Ook leerde hij de jachtroep van de vreemdelingen, die wordt gebruikt wanneer men gaat jagen buiten het eigen jachtgebied. Vertaald wil deze jachtroep zeggen: “Geef mij toestemming om hier te jagen, want ik heb honger”. En het antwoord is ” jaag dan om voedsel te krijgen, maar niet voor vermaak”. Deze regels moest Mowgli leren in alle dierentalen van de jungle. Maar Mowgli was een mensenjong en werd het vreselijjk beu, dezelfde dingen telkens te moeten herhalen.

En als hij het niet goed deed, kreeg hij nog een oorvijg van Baloe op de koop toe. Zo was het ook aan het begin van een spannend avontuur dat Mowgli ging beleven en dat ervoor zorgde dat hij de lessen van Baloe nooit meer vergat.  

Mowgli was na zo’n klap kwaad weggelopen. Bagheera had alles gezien en vond dat Baloe Mowgli veel te hard behandelde. Maar Baloe dacht er anders over en zei: “Ik leer hem de meeste woorden van de jungle, zodat hij de bescherming in kan roepen van de vogels, slangen en alles wat op vier voeten jaagt”. Mowgli was een eind verder op op een tak gaan zitten. Ineens ritselde de bladeren achter Mowgli en hij keek om. Daar zaten een aantal apen. “Wie zijn jullie? vroeg Mowgli. “Wij zijn apen, leden van de Bandarlog” was het antwoord. “Wij hebben jou gezien vanuit de boomtoppen, we zagen hoe je hutten bouwde en we wilden je vragen of je onze leider wilt worden en meekomt naar onze stadt”. “Maar dat kan niet”, zei Mowgli “Ik moet blijven, ik ben lid van de Sionie-horde”.

Mowgli ging terug naar Baloe en Bagheera en vroeg hen waarom ze nooit iets over de Bandarlog hadden verteld. “Ze willen dat ik hun leider wordt”. “Dat kan niet, de Bandarlog heeft geen leider” zei Baloe, “Geen wetten en geen eigen taal. Ze leven in de toppen van de bomen, waar geen van de dieren hen kan zien. Het enige wat zij kunnen doen is met kokosnoten naar oude en zieke dieren gooien. Vergeet deze ontmoeting met de Bandarlog en  laten we gaan slapen”. Baloe, Bagheera en Mowgli gingen liggen in de schaduw van een boom en vielen in slaap. Het eerste wat Mowgli toen hij wakker werd merkte was dat hij door sterke handen bij zijn armen en benen werd vastgegrepen. Zo begon de vlucht van het apen-volk door de bomen. Na een tijdje begon Mowgli zich af te vragen hoe hij Baloe en Bagheera waarschuwen moest. Hij keek naar boven en daar zag hij Chil,  

de wouw. Mowgli liet toen de wouwroep horen “Wij zijn van één bloed, gij en ik. Let op mijn spoor en waarschuw Baloe en Bagheera”.

Baloe en Bagheera, die door het lawaai van de Bandarlog wakker waren geworden, vroegen zich af hoe ze Mowgli terug zouden kunnen vinden. Ze konden geen van beiden in de bomen klimmen om de Bandarlog te volgen. Maar Baloe had ineens een idee: “Ieder dier heeft zijn eigen vrees. De Bandarlog vreest Kaa”. En zo gingen Baloe en Bagheera op zoek naar Kaa. Ze vonden hem uitgestrekt op een warm plekje in de zon. “Wij zijn op jacht” zei Baloe zo opgewekt mogelijk, want je moet Kaa voorzichtig benaderen, en vooral niet haasten. “Zal ik met jullie meegaan” Vroeg Kaa, “Ik moet anders dagen liggen wachten op een jonge aap”. Dat was nu precies, wat Baloe en Bagheera gehoopt hadden. Maar waar was de Bandarlog?  

“In de Koele Holen” klonk het uit de lucht. Daar vloog Chil, die het hele gesprek gevolgd had. “Mowgli is gevangen door de apen en die zijn in de Koele Holen, de verlaten stad. Ik heb de vleermuizen gezegd te waken als het donker is”.

Zo gingen Baloe en Bagheera met Kaa aan hun aijde op weg naar de Koele Holen. Al spoedig werd Baloe moe en raakte achterop, Kaa en Bagheera

gingen samen verder. Tegen de avond bereikten ze de Koele Holen. Ze zagen de Bandarlog rondom Mowgli zitten. Ze waren aan het bespreken wat er met de jongen moest gebeuren, hij zou hun leider kunnen worden. Ook Kaa en Bagheera bespraken wat ze moesten doen. “Ik ga naar de muur aan de overzijde” fluisterde Kaa en gleed weg. Bagheera sprong over de muur en kwam terecht in een groep apen. Hij begon er gelijk op los te slaan. Vijf apen grepen Mowgli en gooiden hem in een droge waterput. Gelukkig had Mowgli geleerd hoe hij moest vallen en hoe hij op zijn voeten terecht moest komen. “Blijf daar” riepen de apen, “en kijk uit dat het vergifvolk je niet bijt”. “Wij zijn van één bloed, gij en ik, siste Mowgli. “Blijf stil staan, anders verpletter je ons met je voeten” antwoordde

een cobra. Mowgli kon door een gat in de muur het gevecht volgen. Ineens zagen de apen de slang. “Kaa, Kaa” klonk het overal en de apen begonnen weg te rennen. Maar Kaa deed zijn bek open en begon doordringend te sissen. Het gesis van Kaa deed de apen sidderen. Gillend van angst bestormden ze de muren en bleven daar stokstijf zitten. Toen kon Mowgli uit zijn schuilplaats gehaald worden. Naloe en Bagheera, zwaar gehavend, snelden met Mowgli weg van het strijdtoneel waar Kaa aan zijn geheimzinnige hongerdans begon.

Even buiten de Koele Holen kreeg Mowgli als straf een aantal klappen. Na deze bestraffing niesde Mowgli en zonder een woord te zeggen stond hij op. “Spring nou maar op mijn rug”, broertje, zei Bagheera, “dan zullen we naar huis gaan”. Want één van de mooie dingen uit de wet van de jungle is dat wie straf heeft gehad, geen schuld meer heeft. Alles is vergeven en vergeten.

einde van dit verhaal – naar boven


Hathi

Hoe de vrees in de wereld kwam

Baloe had Mowgli tijdens zijn lessen al verteld dat de jungle eens zou gehoorzamen aan één wet. Mowgli had er toen geen oren naar, maar Baloe zei hem dat als Mowgli zo oud zou zijn als Baloe, hij zou ontdekken dat het waar was.

In een zeker jaar bleven de winterregens bijna helemaal weg en Ikki, het stekelvarken vertelde aan Mowgli dat de wilde broodwortel aan het verdorren was. Mowgli ontdekte ook dat hij niet meer kon onderduiken in de diepe poel bij de bijenrotsen, omdat het water zakte. Baloe begon zich zorgen te maken en zou, als hij alleen was, wel van jachtgebied willen veranderen, maar hij wilde bij Mowgli blijven.

De volgende lente bloeide de Mohwa, de bloem die Baloe zo mooi vond, helemaal niet. Langzaam maar zeker kroop de hitte de jungle in, alles verdorde, werd bruin en tenslotte zwart. Vroeg in het jaar waren de vogels al naar het noorden gevlogen en ook het apenvolk was weggetrokken, want zij     wisten wat er zou komen. De rest van alle dieren in de jungle waren vel over been geworden en Bagheera moest iedere nacht wel drie keer gaan jagen, als hij zijn maag één keer een beetje gevuld wilde hebben. Op het laatste stroomde er alleen nog maar water in de Waingoenga.j

Toen Hathi, de wilde olifant, die al meer dan 100 jaar oud was, op een dag in het midden van de rivier een lange dunne blauwe rots zag uitsteken, wist hij meteen dat dit de Vredesrots was, waarover hij van zijn vader had gehoord. Hathi stak zijn slurf in de lucht en begon te trompetteren en riep de watervrede uit. De dieren die het hoorden namen de kreet over en Chil, de Wouw, vloog in grote kringen over de jungle en vertelde het aan iedereen. De watervrede betekent dat alle dieren mogen drinken van het overgebleven water en dat er tijdens dat drinken niet gejaagd mag worden. Na het uitroepen van de watervrede kwamen alle dieren uitgeput en mager naar de rivier: beer, hert, buffel, everzwijn, allemaal dronken ze naast elkaar van het modderige water. Ook Mowgli kwam daar ’s nachts naar toe om wat koelte te zoeken. Hij zag er nog magerder uit dan de rest, omdat hij geen vacht had zoals de dieren.  

Op een avond kwam ook Shere Khan naar het water. Toen hij begon te drinken werd het water rond zijn kop helemaal rood en Bagheera vroeg hem wat Shere Khan had gedaan. Shere Khan vertelde hem koeltjes dat hij een uur geleden een mens had gedood. En Bagheera vroeg hem of er dan helemaal geen ander wild was geweest waarop Shere Khan had kunnen jagen. Maar Shere Khan vertelde hem ijskoud dat hij het voor zijn plezier had gedaan. Toen vond Hathi dat het tijd was geworden om zich ermee te bemoeien en vroeg aan Shere Khan:”Je hebt een mens gedood, alleen voor je genoegen?” En Shere Khan bevestigde dat en zei dat hij daar het recht toe had, omdat het zijn nacht was.  

Toen stuurde Hathi hem, nadat hij genoeg gedronken had, naar zijn hol. Toen Mowgli genoeg moed verzameld had ging hij naar Hathi en vroeg hem wat het recht van Shere Khan dan wel was.     Hathi vertelde dat dat een oude geschiedenis was, nog ouder dan de jungle en als iedereen stil was zou Hathi het vertellen.  

“In het begin liepen alle dieren door de jungle zonder bang te zijn voor elkaar. In die tijd was er geen droogte en er groeide erg veel bladeren, bloemen en vruchten. Alle dieren aten dat. De heer van de jungle was Tha, de eerste van de olifanten. Met zijn slurf trok hij de jungle uit het diepe water en waar het met zijn slagtanden door de aarde ging, stroomden de rivieren. Als hij met zijn poot stampte, kwam er op die plek een vijver vol lekker fris water. Zo werd de jungle geschapen.

Tha had het druk met nieuwe jungles te maken en omdat hij niet overal tegelijk kon zijn benoemde hij de eerste der tijgers tot meester en rechter van de jungle. In die tijd at de eerste der tijgers ook nog vruchten en gras net als alle andere dieren. En zijn huid was prachtig geel, zonder een enkele vlek of streep.   

Op een nacht hadden twee reebokken ruzie over hun gebied en ze kwamen bij de eerste der tijgers om hem om raad te vragen.

Ze waren nog een beetje aan het ruzieën en gaven elkaar stootjes met hun horens. Per ongeluk gaf één van de reebokken ook een stoot aan de eerste der tijgers, die zo kwaad werd dat hij op de bok afsprong en hem de nek brak. Daarvoor had nog nooit een van de dieren een ander dier gedood en de eerste der tijgers werd gek van het bloed. Hij liep weg naar de moerassen in het noorden.  

Toen was er in de jungle geen rechter meer en de dieren begonnen met elkaar te vechten. Tha hoorde al die herrie en kwam terug om te kijken wat er aan de hand was. Hij zag de dode reebok liggen en vroeg wie hem had gedood, maar niemand kon het vertellen.      Toen gaf Tha aan de lage takken van de bomen en

de kruipende slingerplanten de opdracht om, als degene die de bok gedood had langs kwam, flink langs hem te strijken zodat de afdruk niet meer van zijn vel af zou gaan. Ondertussen stelde de grijze aap voor dat hij meester van de jungle zou worden en Tha moest er wel om lachen, maar hij vond het toch wel goed. De grijze aap trok in het begin wel een geleerd gezicht, maar hij vergat al gauw dat hij meester van de jungle was. Toen Tha terugkwam hoorde hij alleen maar gekkenpraat. Hij riep alle dieren bij elkaar en zei dat behalve de dood nu ook de schande in de jungle was gekomen en dat ze vanaf heden ook de vrees zouden leren kennen. De dieren wisten niet wat de vrees was en gingen op zoek. De buffels vonden de vrees: een haarloos wezen, dat op zijn achterpoten liep.   

Vanaf die nacht lagen niet alle dieren meer bij elkaar, maar elk soort trok samen weg. Toen de eerste der tijgers van de vrees hoorde ging hij naar hem opzoek. Overal waar hij langs kwam streken de bomen en planten langs zijn vel en kwamen er zwarte strepen op zijn gele huid. Toen hij bij het hol van de mens kwam noemde die hem: de gestreepte die bij nacht komt. De eerste der tijgers werd bang en vluchtte naar Tha en vroeg die hem zijn macht terug te geven. En Tha zag alle strepen op de huid van de eerste der tijgers. Tha wilde hem echter niet te hard vallen en beloofde hem gedurende één nacht zijn macht terug te geven. En als hij tijdens die nacht een mens zou tegenkomen, zou hij niet bang zijn. Maar Tha vroeg de eerste der Tijgers dan wel barmhartig te zijn.

Na een jaar kwam de nacht voor de eerste der tijgers en hij ging naar de grot van het haarloze wezen. Daar gebeurde wat Tha had beloofd: de mens was bang voor hem en viel plat op de grond. De tijger doodde de mens, want hij dacht dat er maar één van dat soort bestond en dat hij nu de vrees had gedood. Uit de grot kwam     echter een ander haarloos wezen. Hij zag het lijk op de grond liggen en nam een puntige stok als wapen. Sinds die nacht heerst er vrees over de jungle. Maar gedurende één nacht is de mens bang voor de tijger. Alleen tijdens de watervrede zetten de dieren van de jungle hun kleine angsten opzij en komen op dezelfde plaats samen om te drinken.

einde van dit verhaal – naar boven


Tijger! Tijger!

Mowgli verliet het wolvenhol. Hij daalde af naar de bebouwde velden, waar de dorpelingen woonden. Hij bleef daar niet omdat het te dicht bij de jungle was. Hij wist dat daar een vijand was, Shere Khan. Daarom liep hij snel over de hobbelige weg, die naar het dal leidde. Toen kwam hij in een streek, die hij niet kende. Het dal ging over in een grote vlakte, bedekt met rotsnaalden en doorsneden met ravijnen. Aan de ene kant lag een dorpje, aan de andere kant daalde de jungle tot in de weilanden. Overal in de vlakte graasde vee en buffels. Toen de kleine jongens, die de wacht bij de kudde hielden, Mowgli zagen, begonnen ze te schreeuwen en renden weg. De gele pariahonden blaften luid. Mowgli liep verder, want hij had honger.

Toen hij bij de poort van het dorp kwam, zag hij dat de dichte doornstruik, die er bij schemerlicht voor werd geschoven, even opzij was geduwd. “Hm!”, zei hij. Want op zijn nachtelijke zwerftochten was hij meer van die barricades tegengekomen, “De mensen zijn dus ook hier bang voor het junglevolk”. Hij ging bij de poort zitten. Toen een man naar buiten kwam, stond hij op, deed zijn mond open en wees er met zijn vinger in,     om te zeggen dat hij honger had. De man zette grote ogen op van schrik, rende de dorpsstraat in, roepend om een priester. De Brahmaan, in het wit gekleed en een rood en geel merkteken op zijn voorhoofd, kwam tot bij de poort. Wel honderd mensen kwamen achter hem aan. Ze praatten, riepen en wezen naar Mowgli. “Het heeft geen manieren, dit mensenvolk”, zei Mowgli in zichzelf, “Alleen de apen zouden zich gedragen zoals zij”.

“Het is toch niets om bang voor te zijn?”, zei de priester. “Kijk maar naar die littekens op armen en benen. Dat zijn beten van wolven. Het is een wolfskind dat uit de jungle wegliep”. Toen gebeurde er van alles. Messoea, een vrouw uit het dorp, meende in hem haar zoon Nathoe te herkennen. Deze was als kleine jongen door een tijger weggeroofd. Ze nam hem mee naar haar hut.

Hier kreeg Mowgli te eten en te drinken. Hij leerde de taal van de mensen. Hij bootste alle geluiden, die Messoea maakte, na. Precies zo had hij in de jungle de taal der dieren geleerd. Hij vond het wel vreemd, dat hij in zo’n hol moest zijn, want hij was niet gewend een dak boven zijn hoofd te hebben. En slapen in een bed was er voor hem helemaal niet bij. Toen dan ook

’s avonds de deur van de hut werd ge- sloten, rukte Mowgli het raam open en sprong naar buiten. Buiten de omheining van het dorp ging hij liggen slapen. Hier vond Grijsbroer hem. Hij had het spoor van Mowgli gevolgd en kwam vertellen dat Shere Khan van plan was hem te doden.   

Mowgli maakte met Grijsbroer de afspraak dat deze hem op de hoogte zou houden van de gedragingen van Shere Khan. Mowgli bleef in het dorp en leefde daar een hele tijd. Hij leerde er van alles. Ook werd hij aangesteld als buffelhouder. Hij zat dan op Rama de stier. Zo trok hij met de buffels door de vlakte rond het dorp. Hij wist nu hoe hij met de buffels moest omgaan. Dit kwam hem goed van pas, want op een nacht kwam Grijsbroer met het bericht dat Shere Khan op weg was naar het dorp om Mowgli te doden. Mowgli heeft toen met hulp van Akela en Grijsbroer een plan gemaakt om Shere Khan te pakken te krijgen. Ze wisten dat hij lag te slapen in een ravijn, nadat hij eerst uitgebreid had gegeten en gedronken. Met hulp van de buffels die door Akela en Grijsbroer in twee partijen waren gesplitst, bestormden ze het ravijn. Shere Khan was gevangen. Hij kon nergens meer naar toe. Hij werd vertrapt door de buffels.

Later heeft Mowgli de huid van Shere Khan over de raadsrots gelegd.

einde van dit verhaal – naar boven


De jungle lijft in

Nadat Mowgli de huid van Shere Khan op de raadrots had vastgepend, ging hij eerst een dag en een nacht slapen. Daarna vertelde hij vader en moeder wolf zijn avonturen bij de mensen. Akela en Grijsbroer vertelden van de buffeljacht in het ravijn. Baloe en Bagheera waren ook gekomen om alle verhalen te horen. Onder het vertellen stak moeder wolf van tijd tot tijd haar snoet eens omhoog en snoof de reuk op van de tijgerhuid op de raadrots. Opeens sprong Bagheera op, stak zijn kop zo hoog mogelijk in de lucht en snoof. Grijsbroer en Akela volgden meteen zijn voorbeeld. Mowgli beademde zijn vinger, wreef ermee onder zijn neus en ging rechtop zitten, om in de wind het hoogste spoor te vinden. “Mensen”, gromde Akela. “Boeldeo”, wist Mowgli, “hij volgt ons spoor”.

Onhoorbaar slopen ze naar de jager om te kijken wat die ging doen. Boeldeo mopperde en Mowgli moest dit voor de dieren vertalen. Toen kwamen er enige kolenbranders over het pad en ze maakten een praatje met Boeldeo. Boeldeo vertelde ze de geschiedenis van Mowgli en over de dood van de tijger en dat hij, Boeldeo de grote jager, nu op weg was om Mowgli te doden. Wanneer hij terugkwam zouden Messoea en haar man, die nu vastge-     bonden in hun eigen hut lagen, levend worden verbrand. Mowgli vertaalde alles wat hij hoorde weer voor de wolven. Daarna vroeg hij de wolven om de jager en de kolenbranders bang te maken, door onheilspellend te huilen en ze tegen te houden in het woud. Ook Bagheera deed hieraan mee. Ondertussen ging Mowgli snel naar het mensendorp om te kijken wat hij kon doen voor Messoea en haar man. Het werd al schemerig toen hij bij het dorp aankwam. Er zaten een paar mannen voor de deur van Messoea’s huisje, maar Mowgli klom door het raam naar binnen en sneed snel de touwen door waarmee de man en de vrouw waren vastgebonden. Hij wees ze de weg naar de jungle terwijl moeder wolf mee ging om ze te beschermen tijdens hun tocht om bij de Engelsen te komen. Ondertussen kwam Boeldeo, helemaal overstuur, terug in het dorp en vertelde van duivels, zingende geesten en betovering. Toen dook opeens Bagheera vlak voor Mowgli op. Hij sprong als een jonge kat en danste met zijn schaduw om te laten zien hoe strijdlustig hij was geworden.

Bagheera bedacht dat de mensen hun huis voorlopig niet meer uit zouden durven, als ze kwamen om Messoea en haar man te halen en in plaats daarvan Bagheera in de hut zag liggen. En zo gebeurde het ook. Vlak daarop kwamen de mensen wild schreeuwend aangerend, met knuppels in hun handen. Maar toen ze de hut openmaakten lag daar, in zijn volle lengte uitgestrekt, Bagheera die dit moment had afgewacht om eens lekker te geeuwen.

Een ogenblik later was de hele straat leeg. Iedereen was snel zijn huis ingevlucht en als je goed luisterde kon je horen dat ze hun zware graankisten voor de deur schoven. In de avond van de volgende dag vertelde Bagheera aan Mowgli dat de man en de vrouw veilig in Khanhiwara waren aan- gekomen. De mensenhorde had geen kik gegeven en durfde pas wat voedsel van het veld te halen, toen de zon al hoog aan de hemel stond en ze haastten zich daarna weer snel naar huis. Toen kreeg Mowgli een plan om de mensen te laten boeten voor wat ze Messoea en haar man hadden aangedaan.

Hij liet Hathi en zijn drie zoons bij hem komen en vroeg hen om met hulp van de varkens, de herten en de nilgha’s alle velden kaal te eten en de jungle over het dorp los te laten, net zoals hij dat lang geleden in Bhurtpoer had gedaan. Alleen mocht er deze keer niet gedood worden, maar moesten de mensen alleen worden weggejaagd. Hathi ging accoord en liep met zijn twee zoons de valleien in. Ieder een andere kant op. Zo liepen zij twee dagmarsen lang en daarna begonnen zij te grazen. Ondertussen ging het gerucht door de jungle dat je veel beter eten en drinken kon vinden in een bepaalde vallei.

De herten, de everzwijnen en de nilghai’s kwamen overal vandaan en graasden in een grote cirkel rond het dorp. Ze vertrapten de hele oogst op de akkers. Toen de dorpelingen

’s morgens naar buiten keken, zagen ze dat alles vernield was en dat zou de dood betekenen, als ze niet snel verhuisden. Er zou anders hongersnood zijn. Eerst aarzelden ze nog en bleven hangen, terwijl Hathi met zijn slagtanden af en toe wat

huizen beschadigde. Toen de regens begonnen en     de verwaarloosde daken aan alle kanten lekten, trokken ze pas weg. Ze keken nog een keer om naar de plaats waar ze hadden gewoond en zagen Hathi de huisdaken losplukken, alsof het bloemen waren. Daarna beukte hij samen met zijn zoons de hele muur, om het dorp heen, neer. Toen vluchtten de mensen naar beneden in de vallei, terwijl hun dorp in de regen wegsmolt. Een maand later was het dorp alleen nog maar een heuveltje met mals sappig gras.  

einde van dit verhaal – naar boven


De jacht op de rode honden

De hele Sionie-horde was aan het verouderen. Vader en moeder wolf stierven, Baloe werd oud en stijf, Bagheera een beetje trager. Zelfs Akela was aan het vergrijzen, zijn ribben staken door zijn vel, zodat Mowgli voor hem jaagde. Op weg naar de raadrots, om Akela een stuk vlees te brengen, werd Mowgli plotseling opgeschrikt door een onbekend vreesaanjagend gehuil. De phieal, komende van de wilde honden, de vijanden van de wolvenhorde. Van de moordlustige vechters was niet veel goeds te zeggen. Medelijden kenden zij voor geen enkele tegenstander in geen enkel gevecht. Het bericht van hun komst, gebracht door een gewonde wolf, Wontolla wiens vrouw en kinderen in de stevige kaken van ‘de wilde honden’ een afschuwelijke dood waren gestorven, bracht dan ook grote paniek in de horde.

Maar Mowgli, werkend op hun eergevoel, wist de verlammende angst te bezweren. Hij weigerde hun smeekbede op te volgen en weg te gaan: de wolven hadden geen kans en Mowgli al helemaal niet, zeiden ze. Maar Mowgli lachte hen uit en verzocht hen dringend nu niet op de vlucht te slaan en alle prooi gewillig over te laten aan de wilde honden. Mowgli was zo verstandig raad te gaan vragen bij de slimme Kaa – de slang, die van alles in de jungle heeft meegemaakt. Kaa mocht het mensenjong wel en hij beraamde een plan dat de dood van de hondenbende moest worden. Hij nam Mowgli mee naar de plaats van de dood. Een nauwe spleet, gevormd door een inzinking in een groep marmerrotsen. Liggend in het veilige water vertelde Kaa dat hier duizenden zwarte bijen woonden die zich vraatzuchtig op elk levend wezen stortten om hen een snelle dood te laten sterven.

Hier zou Mowgli de honden, die onbekend waren met de woonplaats van de bijen, heen moeten lokken. Dat was een werkje waar Mowgli plezier aan beleefde. Veilig gezeten in een boom bracht hij de sterke troep honden tot blinde razernij door ze bespottelijk te maken en door zelfs de leider bij diens wanhopige sprong naar boven, bij het nekvel te pakken en hem voor het front van de troep te vernederen door diens staart af te snijden. Daarna, op een veilige hoogte klimmend van boom tot boom, lokte hij de troep honden in het bijenveld. Voordat zij het wisten zaten ze er midden in en bij honderdduizenden stortten de bijen zich zoemend en stekend op deze onverwachte prooi.

Voor de honden het merkten was hun aantal gehalveerd. De anderen sprongen blindelings in het tegen de bijen veilige water, waar Mowgli hen met zijn mes opwachtte. Ook hier vond weer een aantal de dood. De rest moest tegen het woelige water vechten en werd verderop opgewacht door de horde wolven. Ondanks de verliezen van de honden en hun grote vermoeidheid, wisten zij nog goed partij te geven, maar werden voor het eerst in de geschiedenis tenslotte toch verslagen. Akela, de oude wolf, moest onder een stapel van negen dode honden uitgegraven worden. Hij was zwaar gewond en moest sterven. Maar hij stierf in vrede, nu hij de wilde honden verslagen had en Mowgli en de wolven waren gered.

einde van dit verhaal – naar boven


Het ankus van de koning

Kaa, de grote pythonslang, had misschien voor de tweehonderdste keer sinds zijn geboorte zijn huid vernieuwd. Mowgli die nooit vergat, dat hij in die nacht in de Koele Holen aan Kaa het leven had te danken, ging hem gelukwensen. Het wisselen van huid maakt een slang altijd knorrig en gedrukt, tot de nieuwe huid mooi en glanzend begint te worden. Kaa dreef nooit meer de spot met Mowgli, maar erkende hem, zoals ook alle andere    dieren dat deden. Hij deelde hem al het nieuws mee, dat hij hoorde en wist van het leven vlak op of onder de grond, in de holen en op de boomstammen.

Die middag zat Mowgli in de kronkels van Kaa’s lichaam. “Vreemd”, zei Mowgli, “om zo je eigen huid in de zon voor je voeten te zien liggen.” “Ho,ho, ik heb geen voeten”, zei Kaa, ” en daar het de gewoonte van al mijn soortgenoten is, vind ik er niets bijzonders aan.  

Voelt jouw huid dan nooit eens oud en ruw aan?” “Dan was ik me toch, platkop” lachte Mowgli, “maar ik geef toe, dat als het erg warm is, ik wel eens zin heb om mijn huid zonder pijn te kunnen uittrekken.” “Ik was me en toch leg ik mijn huid nog eens af”, zei Kaa. “Hoe ziet mijn jas eruit?”

Mowgli keek eens erg kritisch en zei toen: “de schildpad heeft een hadere rug maar niet zo’n mooie, vrolijk gekleurde. Maar zij heeft water nodig. Een nieuwe huid krijgt nooit haar mooiste kleur, voor het eerste bad. Laten we gaan baden.”

Er volgde een stoeipartij in het water, maar zoals gewoonlijk moest Mowgli het tegen de oersterke en aalvlugge slang opgeven. Ze lagen hierna samen uit te blazen en genoten van het koele water. Een haastige cobra gleed langs de rots naar beneden, dronk, riep hen goede jacht toe en ging weer weg.

Plotseling herinnerde Kaa zich, dat hij een tijdje geleden gejaagd had in de Koele Holen. Hij had daar een prooi achterna gezeten, die wegvluchtte in een hol dat zeer ver doorliep. Nadat het dier was gedood, ging Kaa verder onder de grond en kwam in een grot waar een cobra lag met robijnogen en geheel verbleekt. Kaa had met de cobra gepraat en hem verteld over het mensenjong. Het was lang geleden dat de cobra een mens had gezien en daarom had hij Kaa gevraagd met het mensenjong te komen. Mowgli snapte, wat de bedoeling was en samen besloten ze de cobra te gaan opzoeken.  

In het midden van het vertrek lag de cobra, de grootste die Mowgli ooit gezien had. Drie meter lang en geheel verbleekt. “Wat voor nieuws is er uit de grote, ommuurde stad?”, vroeg de cobra. “De stad van honderd olifanten en twintigduizend paarden en runderen”. Er is niets dan jungle boven onze hoofden”, antwoordde Mowgli. De witte cobra keek verontwaardigd en begon toen een verward verhaal over een stad met families en moeilijke namen. De schatten van al die mensen met de moeilijke namen zouden in het hol opge- borgen zijn en de witte cobra was de bewaker. En omdat Mowgli in de ogen van de witte cobra een    mens was, was hij een indringer. Het werd nog erger, toen zowel Kaa als Mowgli bleven beweren, dat er van een stad geen sprake was, maar dat er boven het hol alleen maar jungle was. “Als dat zo is”, sprak de cobra, “dan mag je van al deze schatten iets meenemen”. Mowgli keek rond en haalde onder de gouden bergen een ankus vandaan. Een twee meter lange stok met robijnen en turkooizen bezet, die olifantendrijvers gebruikten om hun kuddes op te jagen. “Kijk eens voor je voeten”, zei de cobra toen. “Wat ligt daar?” Mowgli raapte een mensenschedel op. “Die wilde ook schatten meenemen, maar hij kwam niet ver”, vertelde de cobra. Toen mengde Kaa zich in het gesprek. “Ik heb Mowgli voor jou meegenomen. Ik kan niet in de jungle terugkeren en zeggen dat ik Mowgli de dood heb ingeleid”. Mowgli liep al heen en weer in het hol met de cobra achter zich aan. Plotseling slingerde Mowgli het zware ankus van zich af, het viel dwars achter de kop van de cobra en pende haar vast aan de grond. Mowgli opende de bek van het giftige dier. Maar de giftand was uitgedroogd. Het dier was dus helemaal niet zo gevaarlijk als er wel gedacht werd. Mowgli en Kaa verlieten het hol en namen het ankus mee. “Lang zal je het niet behouden en ook hij die het van je wegneemt niet. Zij zullen doden en doden”, riep de cobra hen na.

Terug gekomen in de jungle, vertelde Mowgli zijn avonturen aan Bagheera die hem aanraadde het ankus weg te werpen. Wat Mowgli dan ook deed. Nadat Mowgli geslapen had, had Bagheera reeds sporen van mensen ontdekt rond de plaats waar het ankus lag. Het waren sporen van Kleinvoet, de Gonda-jager en Grootvoet, maar ook voetsporen van mannen met schoenen aan.     Samen volgden ze de sporen en vonden het ankus terug, nadat het zesmaal in één nacht de dood had gebracht. Mowgli pakte het ankus en bracht hem weer terug naar de witte cobra. “Ha,ha! Dus het komt weer terug. Ik heb je gezegd, dat het ding de dood was. Hoe komt het dat je nog leeft?” bromde de oude cobra. “Door de stier die mij vrij kocht. Laat het hier nooit meer uitkomen”, antwoordde Mowgli.

einde van dit verhaal – naar boven


De lente-loop
(een jungle vol lente)

Twee jaren na het grote gevecht met de wilde honden en de dood van Akela, moet Mowgli ongeveer zeventien jaar oud zijn geweest. Hij zag er ouder uit, want het harde leven, het uitstekende voedsel en de gelegenheid om te baden wanneer hij zich warm of stoffig voelde, hadden hem krachtiger en groter gemaakt dan op zijn leeftijd normaal het geval was.

De bewoners van de jungle, die hem reeds lang vreesden om zijn verstand, vreesden hem nu ook om zijn kracht. Als hij kalm voortliep, dan was het vooruitgaande, fluisterende, gemompelde gerucht van zijn komst al voldoende om het bospad voor hem vrij te maken. Toch was zijn oogopslag altijd vriendelijk. Zelfs wanneer hij vocht, schoten zijn ogen nooit vuur, zoals die van Bagheera deden.  

Zij toonden alleen meer en meer belangstelling en opwinding en dat was een van de dingen, die zelfs Bagheera niet begreep. Zij lagen languit, hoog op de helling van een heuvel, met uitzicht op de Waingoenga. De ochtendnevel zweefde onder hen in lange stroken vanuit het groen. Die miststrepen veranderden toen de zon opkwam. Het was tegen het einde van het koude weer. De bladeren van de bomen zagen er dor uit en als de wind opstak ritselde het droog. Bagheera snoof eens diep en het was alsof hij de lente rook. Hij begon op zijn rug te rollen en met zijn poten in de lucht te slaan. “Bagheera, is het wel passend voor een zwarte panter”, vroeg Mowgli,    “zo op je rug te liggen en met je poten in de lucht te slaan, alsof je een boomkat bent”. “Aowh!”, zei Bagheera, die aan andere dingen scheen te denken. “Ik vraag of het wel passend is voor een panter, zo te snuiven, te hoesten, te huilen en te rollen. Denk er toch aan dat wij meesters van de jungle zijn, jij en ik”. “Zeker ja… ik hoor je wel, mensenjong”. Bagheera rolde heen en weer en ging overeind zitten. “Zeker zijn wij de meesters van de jungle! Wie is zo sterk, als Mowgli? Wie is zo wijs?” Er was een zonderlinge klank in zijn stem, die Mowgli deed opkijken, om te zien of mogelijk de zwarte panter hem voor de gek hield.

Mowgli zat, met zijn ellebogen op zijn knieën, over het dal in het daglicht te turen. Ergens daarginds in de bossen beneden, riep een vogel met schorre krassende stem, de eerste maten van een lied uit. De eerste oefening van de lente-zang. Nu moet ik mijn zang ook weer zien te herinneren. En hij begon zachtjes in zichzelf te grommen, te spinnen en te neuriën. “Er is geen prooi in de buurt”, zei Mowgli landerig. “Zeg broertje, zijn allebei je oren verstopt? Dat is geen jachtroep, maar mijn zang, die ik repeteer om hem goed te kennen tegen de tijd dat ik hem nodig zal hebben”. “Daar dacht ik niet aan, maar ik zal wel merken wanneer de tijd van het nieuwe geluid weer is aangebroken. De tijd wanneer jij en de anderen weglopen en mij alleen achterlaten”. Hij ging die avond vroeg op jacht en at maar weinig, om in goede conditie te zijn voor zijn lente-loop. Hij at alleen omdat alle bewoners van de jungle bezig waren met zingen. Hoe ongelukkig hij zich ook voelde, Mowgli zong luid uit puur genot, terwijl hij zijn grote tocht begon. Hij had de lange, naar beneden gaande helling gekozen, die leidde naar moerassen van het noorden, dwars door het hart van de jungle.

Zo liep hij, nu eens schreeuwend, dan weer neuriënd tot de geur van bloemen hem waarschuwde, dat hij de moerassen naderde, die ver, heel ver van zijn jachtgebieden af lagen. Hier zou een door mensen opgevoede man na drie stappen geheel zijn weggezonken in de slappe grond. Mowgli ging van het ene bosje naar het andere, van de ene harde plek naar de andere. Het moeras eindigde in een wijde vlakte waarop in de verte een licht twinkelde. Het was lang geleden, dat Mowgli zich had bezig gehouden met het doen en laten van mensen. Maar deze nacht trok het geflikker van de rode bloem hem aan, alsof het iets geheel nieuws voor hem was. “Ik zal eens gaan kijken in hoeverre de mensen misschien zijn veranderd”, zei hij. Vergetend, dat hij niet meer in     zijn eigen jungle was, liep hij onbezorgd over het  door de dauw bevochtigde gras, tot hij bij de hut kwam waar het licht brandde. Drie of vier honden begonnen te blaffen. Hij was hier aan de buitenkant van het dorp. “Ho!”, zei Mowgli, die kalm ging zitten, na geantwoord te hebben met een diep wolvengegrom, dat de dieren deed zwijgen. De deur van de hut werd geopend en er kwam een vrouw naar buiten, die in de duisternis tuurde. Er schreeuwde een kind en de vrouw zei; “Ga slapen, het was maar een jakhals, die de honden deed aanslaan”. Mowgli kende die stem heel goed, maar om zich te overtuigen riep hij, zelf verwonderd erover, dat hij zich de mensentaal nog herinnerde: “Messoea! O, Messoea!”. “Wie roept daar?”, zei de vrouw met trillende stem. “Ben je me vergeten?”, vroeg Mowgli. “Als je het werkelijk bent, zeg dan welke naam ik je gegeven heb!” “Nathoe Nathoe!”, zei Mowgli. Zoals je weet was dat de naam die Messoea hem gaf, toen hij voor de eerste maal weer onder de mensen kwam. “Kom hier, mijn jongen, mijn jongen”, riep zij uit. Mowgli stapte op het licht af. Zij was ouder geworden en haar haar was grijs. Maar haar ogen en haar stem waren niet veranderd. Zij verwachtte Mowgli te zullen terug zien als toen hij haar verlaten had. Maar hij was groter en mooier dan toen. Messoea gaf hem een paar grove koeken, boven een rokend vuur gebakken, en wat rijst. De geur van de dauw boven de moerassen had hem hongerig gemaakt. “Blijf hier, bij mij en de kleine”, zei Messoea. En zo gebeurde het. De mens zoekt de mens tenslotte toch op, heeft Raksha gezegd. Dat heeft Akela ook gezegd in de nacht van de strijd met de wilde honden. En ook Kaa heeft het gezegd.

einde van dit verhaal – naar boven

patrol